|
|
|
|
Geschiedenis
van de Golden Retriever
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
• Apporteerhonden
De
naam 'Retriever' is de aanduiding voor een aantal Engelse
jachthondenrassen dat als belangrijkste taak het apporteren heeft.
Overigens gebruikte men de naam Retriever reeds lang voordat de
huidige Retrieverrassen bestonden. De naam stamt af van het Engelse
werkwoord 'to retrieve', het beste te vertalen met terugvinden,
ophalen of apporteren. Een Retriever was een hond die het geschoten
wild en speciaal het gevleugelde wild, moest vinden en apporteren.
Deze jachteigenschap was niet speciaal aan een bepaald ras gebonden,
maar kon door alle mogelijke jachthonden worden uitgevoerd.
Ze moesten echter allemaal aan bepaalde voorwaarden
voldoen. Deze honden moesten een voorliefde voor water hebben,
goed kunnen zwemmen, graag willen apporteren en een dichte vacht
met goed isolerende onderwol bezitten. |
|
|
|
|
|
Door een geleidelijke verandering binnen de
landbouw en verbetering van de jachtgeweren, waardoor men op grotere
afstand het wild kon schieten, veranderde ook de wijze van jagen.
Het gevolg daarvan was dat men ook andere eisen aan de jachthonden
ging stellen.
De staande jachthonden, zoals Setters, pointers
en Spaniëls, die tot dan toen het meest voor de jacht werden
gebruikt, jagen met een hoge neus. Op deze manier vangen zij de
geur van het wild op en wijzen dit aan door 'voor te staan'.
Nu werd het wild op grotere afstand beschoten en gebeurde het
regelmatig dat het wild werd geraakt, maar niet gedood.
Zodoende kreeg het aangeschoten wild de kans
om een goede schuilplaats te zoeken. De taak van de honden was
nu het geschoten of aangeschoten wild te vinden en het te apporteren.
Hiervoor had de jager een hond nodig met een goede neus, een goed
herinneringsvermogen, een grote intelligentie, een ijzersterke
conditie en een grote apporteerlust. De Pointers, Setters en ook
Spaniëls die men voor dit doel had afgericht, bleken naderhand
niet meer met de gewenste zekerheid te gaan voorstaan; daarbij
ging de Pointer meestal ook niet graag in het koude water.
De Engelsen veroorloofden zich de luxe om voor
ieder jachtdoel een aparte hond te fokken en zo kwamen ze op de
Retriever, een hond die zowel een goede apporteur moest zijn als
een uitstekende zwemmer. |
|
|
|
|
|
• Van oorsprong circushonden?
Tot
de jaren vijftig van onze eeuw was de oorsprong van de Golden
Retriever dikwijls aanleiding tot heftige discussies.
Veel liefhebbers geloofden het verhaal dat de grondlegger van
de Golden Retriever, Sir Dudley Marjoribanks, de latere Lord
Tweedmouth in 1858 in de Engelse plaats Brighton een groep
Russische circushonden had gekocht. Deze zou hij als jachthonden
en zweethonden voor het opsporen van gewonde herten naar Guisachan,
zijn Schotse landgoed hebben gehaald.
Er werd beweerd dat hij lange tijd met deze honden
en hun afstammelingen zou hebben gefokt, waarbij hij uitsluitend
gebruik maakte van een Bloedhond voor wat bloedverversing. Als
Lord Tweedmouth pups over had, gaf hij deze weg aan vrienden en
bekenden. |
|
|
|
|
|
Dit standpunt over de oorsprong van de Golden
Retriever werd ondersteund door Col. the Hon. W. le Poer Trench
van de St. Hubert-kennel. Hij was in het bezit van een of twee
van deze honden die, naar hij zei van zuiver Russische fokkerij
waren. Foto's van zijn honden laten een soort bleek reekleurig
Pyreneese Berghond zien die groot en krachtig was en een overvloedige
vacht bezat. Ook de nodige kynologische auteurs deden een duit
in het zakje als het erom ging het verhaal van de eerste honden
van Lord Tweedmouth zo smeuïg mogelijk te brengen.
Een voorbeeld uit een boek dat vóór
1950 verscheen:
'In 1858 zag Sir Dudley Marjoribanks in de Engelse
badplaats Brighton een voorstelling van een reizend circus. Een
onderdeel daarvan werd gevormd door een groep goed getrainde Russische
jacht- of herdershonden. Sir Dudley was zo onder de indruk van
de schranderheid en het fraaie uiterlijk van deze honden, dat
hij besloot er een paar te kopen. De trainer van de honden was
echter niet bereid om te verkopen en voerde aan dat daardoor zijn
hele act kapot zou zijn. Daarop deed Sir Dudley het aanbod de
hele groep te kopen. Deze kwamen daarop naar het landgoed van
hun nieuwe eigenaar, die met ze fokte en zo de grondslag legde
voor het ras van Golden Retrievers.'
Het publiek vond dit verhaal heerlijk, maar de
echte hondenliefhebbers niet. Zij voerden altijd aan dat een goede
en ervaren jager nooit honden zou kopen 'omdat ze het op het toneel
zo leuk deden'. Natuurlijk waren zulke honden gehoorzaam en goed
te trainen, maar een goede Retriever moet dikwijls helemaal zelfstandig
werken zonder de aanwijzingen van een trainer. Daarvoor was eigen
initiatief van de honden dus van grote waarde en dat was nu juist
iets dat circushonden niet mochten hebben, want anders zou de
voorstelling dikwijls mislukken. Lord Tweedmouth was een kenner
van de jacht en de jachthonden en hij zou iets dergelijks nooit
over het hoofd hebben gezien. Maar toch, dit was het enige verhaal
en het ging er bij het grote publiek goed in.
Er was echter ook een aantal liefhebbers dat
om een andere reden weinig geloof hechtte aan de Russische afstamming
van de Golden Retriever. Volgens hun opvattingen waren de Goldens
afstammelingen van de leverkleurige honden, die af en toe in de
nesten van zwarte Flatcoated of Wavycoated Retrievers voorkwamen,
evenals dat bij de Curly-coateds het geval was. Deze leverkleurige
honden hadden overigens kleuren die varieerden van bleekgeel tot
bruin. |
|
|
|
|
|
• De ware oorsprong
Niemand zou ooit te weten zijn gekomen welke
visie op de oorsprong van het ras juist was, als niet de zesde
Graaf van Ilchecter, een achterneef van Lord Tweedmouth, in 1952
in het blad 'Country Life' een artikel zou hebben geplaatst dat
nadere opheldering verschafte over de fokkerij van Lord Tweedmouth.
In dat artikel stonden namelijk de van 1835 tot 1890 nauwgezet
bijgehouden kennelgegevens vermeld, die in de archieven van de
familie bewaard waren gebleven. Daarin stond niets vermeld over
wat voor Russische honden dan ook. Wel dat Lord Tweedmouth
in 1865 zijn eerste gele Retriever in Brighton kocht.
Het was de reu 'Nous' die in 1864 geboren was en werd gefokt
door de Graaf van Chilester uit ouders van onbekende afstamming.
In 1867 kreeg Lord Tweedmouth de vier jaar oude Tweed Waterspaniël
teef 'Bell' van zijn neef David Robertson, die in Ladykirk woonde
aan het riviertje de Tweed.
Tweed Waterspaniëls zijn uitgestorven. Ze
leken wat op een kleine Retriever, waren leverkleurig en hadden
lang krullend haar. De Tweed Waterspaniëls waren tamelijk
zeldzaam, hoewel ze in een aantal oude boeken over honden worden
genoemd. De beste beschrijving van deze honden zijn te vinden
bij J.H. Walsh, die onder het pseudoniem 'Stonehenge' in zijn
in 1855 verschenen boek 'Manual of British Rural Sports' schreef:
De Tweedside Spaniël; deze gelijkt in zijn
uiterlijk voor een groot deel op de kleine Engelse Retriever van
een leverkleur. 'Nous', een naam die 'wijsheid' betekent,
en 'Belle' brachten in 1868 op het landgoed Guisachan in
Inverness-shire vier gele pups, die 'Crocus', 'Ada', 'Primrose'
en 'Cowslip' werden genoemd. Zij vormden de oorsprong van de
Golden Retriever als ras. Met uitzondering van moeder 'Belle'
en haar nakomeling 'Primrose' bestaan er foto's van deze eerste
honden. Daarop is te zien dat de nakomelingen al een opvallende
gelijkenis in type vertonen met de moderne Golden Retrievers.
Ze waren goudbruin van kleur en hadden een overvloedige
en golvende beharing. Enkele honden waren behoorlijk aan
de grote kant, maar andere waren al van het goede formaat.
Lord Tweedmouth gaf 'Ada' aan de vijfde Graaf
van Ilchester en zij vormde bij hem het begin van zijn 'Melbury'-stam,
die later bekend zou worden voor zwarte Retrievers. De teef 'Cowslip'
bleef in het bezit van Lord Tweedmouth en hij gebruikte haar en
haar nakomelingen om zijn ideaalbeeld van een gele, langharige
Retriever te verwezenlijken.
'Cowslip' de dochter van 'Nous', een gele hond
van onbekende afstamming, en de Tweed Waterspaniël teef 'Belle'
waren dus voor de helft een Tweed Waterspaniël. De stamteef
'Cowslip' kreeg in 1873 haar eerste nest door een dekking met
een Tweed Spaniël, die luisterde naar de naam 'Tweed'. Uit
deze combinatie kwam, naast enkele andere honden, ook de teef
'Topsy'. Deze 'Topsy' werd in 1877 op haar beurt gedekt door de
zwarte, krulharige Retriever reu 'Sambo' en daaruit werd onder
andere de teef 'Zoë' geboren. Ook deze teef werd door Lord
Tweedmouth voor de verdere fokkerij aangehouden.
Een tweede paring van de stamteef 'Cowslip' vond
plaats met de Ierse Settel reu 'Sampson' en deze combinatie bracht
in 1875 onder meer de nakomelingen 'Jack' en 'Gill'.
Lord Tweedmouth paarde nu de teef 'Zoë'
met 'Jack' en daaruit kwamen vier gele pups. Daarvan werden de
reu 'Nous II' en de teven 'Tansey' en 'Gill II' voor de verdere
fokkerij aangehouden.
'Gill II' werd weer gepaard met een zwarte, krulharige
Retriever, die luisterde naar de naam 'Tracer'. Deze 'Tracer'
kwam uit een lijn waarin vaker leverkleurige honden waren voortgekomen.
De combinatie van 'Tracer' en 'Gill II' bracht tien pups, waarvan
de teef 'Queenie' later werd gedekt door haar oom 'Nous II'. Uit
die combinatie kwamen in 1899 de twee gele teven 'Prim' en 'Rose',
die tevens de twee laatste registraties van Lord Tweedmouth in
zijn kennelregister betekenden.
Het is bekend dat Lord Tweedmouth rond 1890 een
kruising heeft toegepast met een zandkleurige Bloedhond, maar
deze is niet meer in zijn kennelregistraties opgenomen. De nakomelingen
uit deze kruising zouden naar verluid zeer slecht zijn geweest;
ze waren te groot en voor een deel te agressief. Ze zijn waarschijnlijk
nooit verder voor de fokkerij van Golden Retrievers gebruikt. |
|
|
|
|
|
• De verdere ontwikkeling
In 1894 overleed Lord Tweedmouth. De tweede Lord
Tweedmouth en zijn neef de vijfde Graaf van Ilchester hielden
helaas geen kennelregistraties bij en weinig van de door hen gefokte
'Yellow Retrievers' stonden geregistreerd. Daardoor ontbreekt
er een belangrijke schakel in de geschiedenis van de Golden Retrievers.
Zeker is dat de eerste Burggraaf van Harcourt
een van de eersten was die het ras op tentoonstellingen bracht.
Hij kocht zijn eerste paar pups uit een nest dat een van de jachtopzieners
van Guisachan, John MacLennan, fokte uit een dochter van 'Lady',
een op Guisachan gefokte teef die in het bezit was van Archie
Marjoribanks, de jongste zoon van de eerste Lord Tweedmouth. De
Burggraaf van Harcourt, Lord Harcourt, fokte met deze honden verder
onder de kennelnaam 'Culham'. Uit deze fokkerij vormen 'Culham
Brass' en 'Culham Copper' de belangrijkste honden, die overigens
in nagenoeg alle stambomen van de huidige Golden Retrievers als
verre voorouders voorkomen.Behalve de lijn van Lord Tweedmouth
waren er rond de eeuwwisseling nog enkele andere belangrijke kennels
zoals 'Ingestre' van W. Macdonald, die naar zijn zeggen was begonnen
met een leverkleurige Flatcoated Retriever. Zijn zeer bekende
'Yellow Nell' werd gefokt uit twee 'Ingestre'-ouders die echter
weer van ongeregistreerde ouderdieren afstamden. Men neemt echter
aan dat ze nauw verbonden was aan het Guisachan-bloed. Een groot
aantal van de door Macdonald gefokte 'gele' had een zwarte Flatcoated
Retriever als vader.
In
1906 kreeg Mrs. W.M. Charlesworth haar eerste Golden Retriever,
een teef zonder stamboom, die ze 'Normanby Beauty' noemde.
Spoedig daarna begon ze ook met het fokken van Goldens en haar
Normanby-kennel stond binnen korte tijd aan de top op zowel tentoonstellingen
als Field Trials (veldwedstrijden). In 1912 veranderde ze haar
kennelnaam in 'Noranby'.
Tot dan toe werden de Goldens op tentoonstellingen
uitgebracht onder de Flatcoated Retrievers en waren ze alleen
aan hun kleur te herkennen.
Vanaf 1913 kreeg de Golden Retriever de
officiële erkenning van de Engelse Kennel Club als
een zelfstandig ras onder de naam 'Golden or Yellow Retriever'.
In 1920 verdween de toevoeging 'or Yellow'
uit de naam en sprak men alleen nog over de Golden Retriever.
In 1913 werd onder de bezielende leiding van Mrs. Charlesworth
in Engeland de Golden Retriever Club opgericht, die er tevens
voor zorgde dat de officiële rasstandaard voor de Golden
Retriever werd opgesteld. |
|
|
|
|
|
• Goldens in de lage
landen
Het is eigenlijk opvallend dat, als men bedenkt
hoe populair de Golden Retriever vandaag de dag in Nederland en
België is, vóór 1956 vrijwel niemand hier wist
wat voor een hond de Golden Retriever was. Weliswaar hadden al
in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog enkele jagers uit de duinstreken
Golden Retrievers uit Engeland gehaald, maar die kwamen nooit
op tentoonstellingen en werden slechts in het jachtveld gezien
en gewaardeerd.
Het was rond 1923 dat door Jonkheer Quarles van
Ufford en de heer J. Wilson twee Golden Retrievers uit de Noranby-kennel
van Mrs. Charlesworth in Nederland werden geïmporteerd. Deze
honden voldeden prima in het jachtveld en er werden zelfs met
deze importhonden enkele nesten gefokt, die eveneens bestemd waren
voor de jacht. In 1935 werd ook door de heer Del Court van Krimpen
een Golden Retriever uit Engeland gehaald die voortreffelijk werk
leverde als apporteur.
Er bleken van deze Goldens na de Tweede Wereldoorlog
geen exemplaren meer te bestaan en de eerste pogingen tot opnieuw
importeren mislukten. Dat lukte in 1947 wel toen Mej. S.Y. s'Jacob,
de latere Mevrouw S.Y. van Schelle - s'Jacob, twee teefjes uit
de befaamde Engelse 'Pennard'-kennel naar haar Nederlandse kennel
'Van Staveren' haalde. Haar fokproducten hebben hun leven als
jachtkameraad doorgebracht.
In 1952 begon Mevrouw C. van Crevel - van Oss
met het importeren van enkele veelbelovende Goldens die de grondslag
legden voor haar bekende 'Brittanic'-kennel. Zij was het ook die
in 1956 voor het eerst sinds lange tijd weer op een Nederlandse
apporteerwedstrijd verscheen met een Golden Retriever die de wedstrijd
overigens ook nog won.
Al met al blijkt de Golden Retriever in de lage
landen de laatste jaren sterk aan populariteit te winnen. Niet
alleen heeft het grote publiek ontdekt dat de Golden een plezierige
en attractieve huishond is, maar zijn ook de jagers de Golden
Retrievers meer en meer gaan waarderen als een ideale metgezel
in het veld. |
|
|
|
|
|